De Marx Brothers portretteerden zichzelf in hun films als schaamteloze gelukzoekers. In tegenstelling tot Chaplin deden ze geen moeite om de diepere menselijke waardigheid van hun marginale personages te benadrukken. Juist daarom kunnen ze ons vandaag de dag nog iets leren over de ideologie achter de toenemende vreemdelingenhaat.
Aandeelhouders en verstekelingen
“Ik ben een vreemde hier,” zegt Chico tegen Groucho op een feestje. “Wat dacht je dat ik was,” antwoordt Groucho, “één van de vroege kolonisten?” Zo’n tachtig jaar geleden stelden de Marx Brothers (zelf tweede generatie allochtonen, net als Aristoteles en Spinoza) in al hun films het migratievraagstuk impliciet en vaak ook expliciet aan de orde. In Monkey Business (1931) spelen de broers vier verstekelingen, verstopt in haringvaten aan boord van een oceaanstomer. Groucho en Chico doen zich voor als aandeelhouders en als de kapitein ze niet gelooft (“Jullie lijken meer op een stel verstekelingen!”) reageert Groucho: “Vergeet niet, mijn beste man, dat de aandeelhouder van gisteren de verstekeling van vandaag is.” Ondertussen steken ze ook nog de draak met de anti-immigratiewetgeving van de jaren twintig, toen in Amerika de quota per regio ingevoerd werden. Na weer een abominabele woordgrap van Chico kijkt Groucho in de camera en zegt: “Dit is nou precies waarom de immigratie aan banden gelegd moet worden.” In de hilarische douanescène proberen de vier broers Amerika binnen te dringen met het gestolen paspoort van Maurice Chevalier.