Dat de oude Grieken zich niet bekommerden om het lot van slaven en wij moderne mensen wel, in elk geval sinds de negentiende eeuw, laat volgens sommige moderne moraalfilosofen mooi zien hoeveel morele vooruitgang we in de tussentijd hebben geboekt. Er is van veel kanten kritiek gekomen op dat simplistische en nogal zelfingenomen plaatje, maar de felste aanval was misschien wel in Bernard Williams’ briljante Shame and Necessity (1993), dat ik in mijn studietijd las en de afgelopen dagen weer eens heb opengeslagen.
Williams maakt gehakt van de theorie dat de Grieken geen ontwikkeld moreel besef zouden hebben gehad of dat een gevoel voor verantwoordelijkheid pas later zou zijn uitgevonden. Wat de slavernij betreft: in de ogen van de meeste Grieken was ze een keiharde economische noodzaak. Daaruit volgde dat er nou eenmaal mensen moesten zijn (andere mensen, bij voorkeur barbaren) die als slaven dienden. Volgens Williams gold het vooral als een kwestie van pech, als jij toevallig zo iemand was.
Als dat zo is, is het niet zo raar dat de slavernij voor de oude Grieken geen serieus moreel of politiek probleem kon worden. Het is waar dat Aristoteles nog een beruchte stap verder ging: hij probeerde aan te tonen dat sommige mensen van nature voor slavernij voorbestemd waren. Maar de grote filosoof moest zich volgens Williams ook wel in zulke bochten wringen, omdat hij wilde bewijzen dat de natuurlijke orde rationeel en rechtvaardig was. De meeste Grieken waren bereid te accepteren dat de slavernij even willekeurig, onrechtvaardig en onverbiddelijk was als het noodlot.
Als me dat ergens aan doet denken, is het de discussie over bootvluchtelingen. “Waarom is er zo weinig empathie voor vluchtelingen?” vroeg Merel Straathof afgelopen zaterdag in het Parool. De premier van Malta had het over “Europees wegkijken”. Ik citeer Williams nog maar eens, die laat zien dat het verschil tussen oude Grieken en moderne westerlingen minder groot is dan wordt voorgesteld: “The main feature of the Greek attitude to slavery… was not a morally primitive belief in its justice, but the fact that considerations of justice and injustice were immobilised by the demands of what was seen as social and economic necessity. That phenomenon has not so much been eliminated from modern life as shifted to different places.”
Wat de gekapseisde bootjes betreft is er in Nederland schande gesproken van het geteisem dat ‘Mooi zo, 700 uitkeringstrekkers minder’ roept. Maar ik erger me eerlijk gezegd meer aan de moreel ontwikkelde mensen, die pleiten voor empathie met de arme drommels en de pechvogels. “Noem me een watje, maar ik wil gewoon niet dat ze verdrinken”, schreef nieuwslezer Roelof Hemmen in een meer dan veertigduizend keer gedeelde column. Hij was verontwaardigd over de harteloosheid van sommige landgenoten, maar verzuchtte ook dat de vluchtelingen uiteraard “hun eigen problemen moeten oplossen.” Moreel ontwikkelde regeringsleiders tonen medeleven en zeggen financiële steun toe, maar wie stelt er nog politieke vragen over de wereldorde die zulke misstanden produceert? Zoals de Grieken de kloof tussen meester en slaaf, zo lijken wij de mensonterende kloof tussen Europa en Afrika als een noodzakelijke voorwaarde voor onze welvaart te omhelzen.