Als het op thuis kerstmis vieren aankomt ben ik meestal het type van de tevreden meeroker, ergens tussen de zware gebruikers en de geheelonthouders in. Ik bedoel maar: van mij hoef je niet snel een uitnodiging voor een feestelijk kerstdiner te verwachten, maar de jouwe zal ik waarschijnlijk wel aannemen. Ik realiseer me dat die houding op veel mensen gemakzuchtig zal overkomen, maar het is vooral een strategie tegen de twee grote gevaren van deze donkere dagen: er te weinig aan doen en er te veel aan doen. Of misschien tegen de Scylla en de Charybdis die ik mijn hele leven al probeer te omzeilen: me buitengesloten voelen en me binnengesloten voelen. Hoe dan ook, ik zal geen boom aanslepen om die te versieren, maar ik ga er wel graag onder zitten om een aantal boeken van kaft tot kaft uit te lezen. Vandaag en morgen een paar boeken die ik de afgelopen week heb gelezen.
Robert Harris, De officier (2014). Van Harris heb ik nog nooit een slecht boek gelezen, maar dit is wat mij betreft zijn beste: een historische thriller over de Dreyfusaffaire (1894-1906). Hoofdpersoon is niet Dreyfus zelf, maar Georges Picquart, een officier die zijdelings betrokken is bij diens arrestatie en daarvoor wordt beloond met de leiding over de spionagedienst. Dreyfus was de joodse officier die werd verdacht van spionage voor de Duitsers en gestraft met levenslange opsluiting op Duivelseiland. Picquart heeft aanwijzingen dat er nog een Duitse spion actief is in het Franse leger, maar wat hij ontdekt is veel schokkender.
Griet op de Beeck, Kom hier dat ik u kus (2014). Vroeger was ik “altijd bezig met wat anderen van me vonden”, zegt hoofdpersoon Mona, maar nu “wil ik eindelijk worden wie ik ben.” Wie zulke grote woorden uitspreekt, probeert meestal om een permanente en schrijnende tegenstelling in zijn of haar karakter op te lossen door die op een tijdbalk te plaatsen en in een denkbeeldig ‘voor’ en ‘na’ te verdelen. Weet ik omdat ik het zelf te vaak gedaan heb. Misschien zou het eerlijker zijn om te schrijven: “Ik wil nou eindelijk eens worden wie ik zelf ben – waarom trek ik me er verdomme dan nog steeds zoveel van aan wat anderen van me vinden?”
Dat is naar mijn idee ook het grootste probleem met dit boek, een Bildungsroman die geen geloofwaardige karakterontwikkeling laat zien. Vreemd genoeg wordt Mona’s volwassen leven alleen maar simpeler, met kartonnen personages om haar heen waar je meteen aan ziet welke deugen en welke niet. Dan is het eerste deel over haar kindertijd moreel nog ambivalenter en daardoor spannender, omdat je door de blije dagboekentaal van een tienjarig meisje de traumatische gebeurtenissen ziet schemeren die ze haar leven lang met zich mee zal moeten dragen. En zelfs dat vond ik vaak niet helemaal geloofwaardig. Bijvoorbeeld als haar stiefmoeder iets zegt “wat ik goed kan verstaan: ‘Ik moet ze misschien allemaal de auto in laden en het kanaal in rijden, dan zijn we er allemaal voorgoed vanaf.’ Als ik op mijn kamer zit, denk ik na over wat ik heb gehoord. Verdrinken in koud water lijkt me iets heel ergs, nog erger misschien dan sterven in de auto in een normaal ongeluk, want dat gaat volgens mij best wel snel.”
Zo’n passage gaat mij en waarschijnlijk de meeste lezers aan het hart, maar tegelijkertijd denk ik dan terug aan mijn eigen kinderdagboeken: de naarste dingen die er gebeurden kon ik niet opschrijven, gewoon omdat die in geen enkel verhaal pasten, omdat ik ze op het moment zelf nauwelijks kon denken. Een definitie van een trauma is: datgene waar je je geen voorstelling van kunt maken, ook al weet je dat het echt is. Zelfs de extreem vroegrijpe Anne Frank moest toch een stuk ouder zijn dan tien om een beetje te kunnen aanduiden wat haar ’s nachts wakker hield. Ook de kleine Mona zou volgens mij pas jaren later in staat kunnen zijn om haar zwartste momenten te vangen in een lopend verhaal. Op de Beecks stijl stapt over zulke bezwaren heen. Ze probeert rechtstreeks tot het hart te spreken en dat zal veel lezers aanspreken, maar het brengt haar soms ook dicht bij kitsch. In een tijd waarin het hoofd niet meer lijkt te weten waar het hart ook al weer zat of wat daarin omging, is een boek met een klein beetje hart al heel wat. Maar zoals Hegel zei: “Aan het geringe waarmee de geest zich tevredenstelt is de grootte van zijn gemis af te meten.”
Pingback: Onder de boom (2) | Joris Verheijen