Voor een lessenreeks over de Tweede Wereldoorlog heb ik net een boek gelezen dat die vraag probeert te beantwoorden en dat daarvoor twee jaar geleden met de Libris Geschiedenisprijs is bekroond: Bart van der Booms ‘Wij weten niets van hun lot’: Gewone Nederlanders en de Holocaust.
De auteur stelt vast dat in de geschiedschrijving over de bezettingsjaren het beeld is gekanteld van de ‘verzetsmythe’ naar wat hij ‘het verhaal van de schuldige omstanders’ noemt. Hebben in ons zelfbeeld Asterix en de goeie Galliërs plaatsgemaakt voor Judas en de foute Galileeërs? Van der Boom lijkt te denken van wel. Aan de hand van meer dan honderd dagboeken en met hulp van zijn studenten heeft hij geprobeerd te reconstrueren wat gewone Nederlanders nu eigenlijk wisten en vonden van de Holocaust. Zijn conclusie: gewone Nederlanders waren niet slecht of onverschillig, maar juist verontwaardigd over de jodenvervolging. Dat zoveel van hen er gehoorzaam aan hebben meegewerkt en dat Nederland zo’n hoog percentage gedeporteerde joden kende komt volgens Van der Boom omdat niemand kon beseffen wat die joden te wachten stond.
Het is een dik boek, dat ik vandaag dichtsla met een dubbel gevoel. In de eerste plaats ben ik nog steeds aangeslagen door de inhoud van die dagboeken, die de oorlogstijd kleiner, menselijker, alledaagser en tegelijkertijd gruwelijker en onbevattelijker maken. Ik kreeg het
ijskoud van de notities van de katholieke belastingambtenaar P.A. van de Kamp in mei 1943 over de jodenvervolgingen, vooral van het weerbericht waar hij mee besloot:
Ook zullen deze komende week alle Joden uit het land zijn verdreven en is daarmede het Jodenvraagstuk hier te lande en waarschijnlijk in alle Europeesche landen geen probleem meer. Ook onze nieuwe buren zijn dezer dagen weggehaald en zijn thans op transport met onbekende bestemming. Vrijdag en zaterdag heerlijk zomerweer zoodat ik mijn pas gestoomde zomercostuum voor het eerst weer kan dragen.
Maar het is ook een boek dat grote twijfels oproept over de getrokken conclusies, de gevolgde methode en het bronnengebruik. Op zichzelf is het zinnig genoeg dat er kritische kanttekeningen worden gemaakt bij het populaire en vaak gedachtenloos overgenomen beeld van een volk van schuldige omstanders. Alleen is het jammer dat de auteur het vervangt door een net zo problematisch beeld van de betrokken, goedbedoelende maar slecht geïnformeerde “gewone Nederlander” die in een “onschuldiger wereld” woont, waarin de precieze details over het aantal slachtoffers in Auschwitz en de gebruikte middelen nog niet bekend zijn. In de plaats van de oude mythe komt meteen een nieuwe, die al even moralistisch is. Bovendien onderbouwen de geciteerde dagboeken dat nostalgische beeld niet allemaal. Veel Nederlanders hadden in juni 1942 al de geallieerde verklaring over de jodenvervolging gehoord en dus ook dat er in Polen alleen toen al 700.000 joden gedood zouden zijn, maar sommige antisemitische dagboekschrijvers hielden er nog jarenlang rekening mee dat dat typisch joodse propagandaverhalen waren. Het zijn getuigenissen uit een wereld die anders is dan de onze, maar die ik niet per se “onschuldiger” zou willen noemen.
Nog een groter probleem is de nergens onderbouwde kategorie van de “gewone Nederlander”. Wat de dagboeken laten zien zijn Joden, mensen die tegen de Duitsers zijn en de Joden helpen, NSB’ers, mensen die antisemitisch zijn maar nog sterker anti-Duits, mensen die fel anti-Duits zijn in hun dagboeken om hun gebrek aan daadkracht in het dagelijks leven te compenseren en mensen die noch anti-Duits, noch antisemitisch zijn en die een dagboek bijhouden omdat ze verzamelaars van nieuwtjes waren. Het valt niet mee om uit al die mensen één “gewone Nederlander” te knutselen.
Helemaal omdat dagboekschrijvende Nederlanders een kenmerk delen dat ze iets ongewoner maakt. Het ligt voor de hand dat veel dagboekschrijvers een plek zochten om te uiten wat ze moeilijk in alledaagse gesprekken konden delen en dús dat dagboekschrijvers gemiddeld méér worstelden met morele vragen en persoonlijke twijfels rondom oorlog en vervolging dan de doorsnee Nederlander. Dat is onder elke bezetting te verwachten.
Ook ligt het voor de hand dat er een hele categorie van mensen is die niet snel op het idee zou komen om een oorlogsdagboek bij te houden, namelijk: onverschillige mensen. Als Van der Boom uit zijn stapel dagboeken concludeert “dat gewone Nederlanders niet onverschillig stonden tegenover de vervolging”, moet die conclusie dus met een flinke korrel zout worden genomen. Het is verbazingwekkend dat zo’n ervaren historicus zo weinig werk maakt van bronnenkritiek.
En dan het punt van de verdringing, waarvan veel historici tegenwoordig denken dat die bij tijdgenoten van de jodenvervolging een grote rol speelde: ze wisten ervan, maar ze wilden er liever niets van weten. In de woorden van Ian Kershaw (German Popular Opinion and the Jewish Question, 2008):
Knowledge of atrocities and mass shootings of Jews in the east was fairly widespread, mostly in the nature of rumour brought home by soldiers on leave, and the rumours were also circulating about gassings in mobile gas-units and probably to a far lesser extent about the operations of the death camps. Fairly precise information could be acquired by ordinary Germans who were keen to find out what was happening.
Many non-Jews, faced with mounting problems of their own as the war turned against Germany, rejected the horror stories as allied propaganda or simply excluded the truth from their consciousness as being unpalatable or causing to much anxiety. The fate of the Jews was an unpleasant topic and consideration of the question was put aside.
Van der Boom verwerpt die verklaring. Hij beweert zonder enige onderbouwing of literatuurstudie dat verdringing alleen betrekking kan hebben op “het negeren van informatie die helder en onbetwijfelbaar is” en omdat niemand precies wist wat er in Auschwitz gebeurde kon het ook niet verdrongen worden. Weet hij niet dat het begrip verdringing uit de psychologie komt en daar duidt op het verdringen van verlangens, angsten en andere emoties? Heeft hij niet meegekregen dat zoveel mensen vermoedens hadden van ernstige misstanden in de katholieke kerk, maar die jarenlang wisten te verdringen? Hebben we bij Van der Boom misschien te maken met een über-Freudiaans verdringen van het verdringen?
Daarbij komt tot slot nóg een methodische zwakte van het boek aan het licht: het definieert ‘weten van de Holocaust’ als precieze kennis over een lange reeks punten, waar geen van de dagboekschrijvers helemaal aan voldoet. Kershaw laat veel meer ruimte voor aannames en sterke vermoedens in zijn genuanceerde formulering van een complex van “knowledge of atrocities” en “circulating rumours”, maar dat zou Van der Boom dus allemaal beschouwen als ‘niet-weten’. Met zo’n enge definitie van weten staat de slotconclusie dat de meeste Nederlanders het niet konden wussen natuurlijk al bij voorbaat vast.
Ik zou zeggen: lees dit bijzondere boek om de hartverscheurende dagboekfragmenten en sla de curieuze moraal over.
Geachte heer Verheyen,
Dank voor uw bespreking. Ik vind uw bezwaren echter niet erg overtuigend. Zie:
http://wijwetennietsvanhunlot.blogspot.nl/2014/05/een-curieuze-moraal.html#more
Bart van der Boom
Beste Bart van der Boom,
Bedankt voor uw belangstelling voor mijn blog. Trouwens ook bedankt voor het werk dat u heeft verzet om deze unieke dagboeken voor mij en anderen toegankelijk te maken. Wat de uitleg ervan betreft blijven we het denk ik oneens. Een paar punten die ik graag wil rechtzetten:
“‘Auschwitz ligt als een ravijn tussen ons in, en om hen te begrijpen moeten we terug over die kloof – terug naar een onschuldiger wereld.’ Hoezo onschuldiger wereld, zegt Verheyen: was er toen niet ook al antisemitisme? Natuurlijk, maar het besef dat zoiets als Auschwitz mogelijk was ontbrak, en dat maakt die wereld toch echt onschuldiger.”
Sorry, maar dat is toch echt uw subjectieve morele oordeel, geen historische evidentie. Mijn buurvrouw vindt toevallig het tegenovergestelde: ze zegt dat de wereld vroeger oneindig veel gruwelijker en onmenselijker was, omdat je toen nog geen Conventie van Genève en geen Partij voor de Dieren had. Dat mag iedereen vinden, maar het helpt de geschiedwetenschap denk ik niet zoveel verder om verschillen tussen tijdperken in zulke moreel beladen termen aan te duiden. Juist daarom ben ik het in grote lijnen eens met uw kritiek op het beeld van de ‘schuldige omstander’, maar kan ik ook niet meegaan in uw moraal dat de ‘gewone Nederlander’ ‘onschuldiger’ was.
Over het punt van de verdringing: als u alleen bedoelde te zeggen dat u het niet eens bent met het idee van Ies Vuijsje, “dat men opzettelijk wegkeek van heldere feiten”, dan had u dat in uw boek moeten schrijven – en dan was ik het nog met u eens geweest ook. Maar u wilt meer, u wilt het hele begrip verdringing uit de Holocaustdiscussie verwijderen. Daarvoor bedenkt u een heel eigen en nogal opmerkelijke definitie: “Mechanismen als verdringing…bestaan uit het negeren van informatie die helder en onbetwijfelbaar is”, zoals “seksueel misbruik”. Iedereen weet dat de katholieke kerk tientallen jaren heeft weggekeken, waar meestal geen harde feiten op tafel lagen maar wel zeer sterke vermoedens bestonden. Uw definitie is dus gewoon onjuist.
“Verheyen is bepaald niet de eerste die… insinueert dat ik de vraag of men wist van de Holocaust hoe dan ook met ‘nee’ wil beantwoorden. Naar mijn indruk zijn er vooral veel mensen die dat antwoord hoe dan ook willen vermijden…Misschien is de moraal van het boek niet zozeer curieus als wel ongewenst.”
Wat ik “insinueer” is voor uw rekening. Als u goed leest, ziet u dat ik alleen opmerk dat uw conclusie in feite al in uw premissen besloten ligt. Dat is iets anders: een kritiek op uw historische redeneerwijze, geen uithaal naar u of uw bedoelingen. Uw opmerkingen over míj daarentegen diskwalificeren mij (en ‘mensen zoals ik’) als serieuze gesprekspartner. ‘We’ zijn er blijkbaar op uit om de waarheid die u aan het licht brengt weer te verhullen.
Het kan aan mij liggen, maar ik hoor hier precies dat toontje in waar u zich bij Ies Vuijsje zo aan ergerde: al zijn critici “willen het niet weten”, hun reacties zijn “bevooroordeeld en simpelweg niet te goeder trouw.”
Hartelijke groeten,
Joris Verheijen
Beste Joris Verheyen,
Zo blijft er weinig over van uw argumentatie. Die zogenaamd ontbrekende bronnenkritiek, die ‘lange reeks’ van eisen die ik aan ‘weten’ zou stellen, dat problematische concept van de gewone Nederlander, ze zijn allemaal stilzwijgend verdwenen. Wat overblijft is: 1. dat ik een wereld die zich Auschwitz niet voor kon stellen ‘onschuldiger’ noem dan de onze, en 2. dat ik weliswaar de door Vuijsje geponeerd verdringing van kennis weerleg, maar niet in ga op verdringing van vermoedens (overigens een goed punt, zoals ik in discussie met Jaap Cohen ontdekte). Dat is alles. En op basis van deze argumentatie wijst U de conclusies van mijn boek af? En dan vindt U het vreemd dat ik me afvraag of uw onmiskenbare ergernis misschien ook andere oorzaken heeft?
Vriendelijke groet,
Bart van der Boom
Beste Bart van der Boom,
Mooi dat we het althans op een paar punten eens kunnen zijn. Over de andere punten die ik had aangestipt, zoals uw bronnengebruik en de ‘gewone Nederlander’, zouden we denk ik nog een interessante boom kunnen opzetten. Maar zoals ik in mijn vorige mail aangaf: ik lever kritiek op uw boek, u reageert met opmerkingen over mij en de “insinuaties” en verborgen bedoelingen van mensen zoals ik. Jammer, maar dan is de discussie wat mij betreft echt voorbij.
Vriendelijke groeten,
Joris Verheijen