Als de kat van huis is: Inside Llewyn Davis

“Wie geen gevoel voor ironie heeft,” zei Friedrich Schlegel (1772-1829), “die zal haar ook niet herkennen als het er duimendik bovenop ligt.” De nieuwste film van Joel en Ethan Coen, Inside Llewyn Davis, is bedekt met ironie zoals New York er bedekt is met sneeuw. Alleen had ik niet meteen door hoe dik die laag was, maar misschien heb ik te weinig gevoel voor ironie. Mijn eerste indruk was van een goed gespeelde, soms realistische en bij vlagen hilarische film, die uiteindelijk toch een mistroostig gevoel achterliet. Een film over een mislukte folkzanger die van de ene tegenslag in de andere valt, maar weinig recht van klagen heeft, omdat hij het er zelf naar maakt.

Inside Llewyn Davis

Hij laat de rode kat van zijn vrienden ontsnappen en brengt de verkeerde kat terug. Hij ziet als sessiemuzikant af van de royalties om direct uitbetaald te krijgen en hoort later dat het plaatje succes heeft. Hij maakt zijn ex ongewenst zwanger, probeert bij haar nieuwe vriend geld te lenen om de abortus te kunnen betalen en hoort dan van de gynecoloog dat hij nog een gratis behandeling tegoed heeft: zo’n tweeënhalf jaar eerder heeft zijn vorige ex van een al betaalde abortus afgezien en het kind gehouden, zonder dat hij van iets wist. Later die avond drukt een trots paar hem een fotootje van hun zoon in handen. “Hij is twee geworden in april.” En zo gaat het maar door. Er wordt verwezen naar Odysseus en koning Midas, maar ik moest eerder aan Sisyphus denken, die gestraft wordt door twee meedogenloze regisseurs.

Het zijn voorbeelden van wat meestal ‘dramatische ironie’ wordt genoemd, niet te verwarren met verbale ironie. Dramatische ironie is als lezers of toeschouwers (soms ook de hoofdpersoon zelf) iets weten wat de hele situatie in een ander licht plaatst, terwijl de personages alleen de oppervlakkige feiten zien. Bij Charles Dickens, bijvoorbeeld, heb je als lezer meestal een kennisvoorsprong op de personages. Daardoor volg je hun lotgevallen van een comfortabele afstand, hoofdschuddend en met een mengeling van medelijden en leedvermaak. Er schuilt een hiërarchie in die ironie (wij zitten te lezen bij een schemerlamp, zij dwalen rond in de duisternis) die negentiende-eeuwse lezers blijkbaar genoeglijk vonden, maar die mij snel tegenstaat. Net als de verhalen van Olivier B. Bommel, waar de “oplettende lezertjes” altijd allang de bananenschil hebben gezien waar de beer van stand over gaat uitglijden.

Maar er zijn andere soorten ironie, die minder comfortabel en geruststellend zijn. Er is ook een “ironie van de ironie”, schrijft Schlegel, “als je met ironie over ironie spreekt, zonder te beseffen dat je je op hetzelfde moment in een andere nog veel frappantere ironie bevindt, als je niet meer aan de ironie kunt ontkomen, als de ironie tot een maniertje wordt en zo als het ware weer de spot drijft met de schrijver zelf, als de ironie wild wordt en niet meer te beheersen is…”

Naarmate ik er de volgende dagen aan terugdacht, begon ik meer en meer in te zien hoe Inside Llewyn Davis geraffineerd de draak steekt met zijn eigen ironie. Het verhaal zit vol met signalen van zo’n ironie tot de tweede macht, die mijn eerste indruk onderuit halen en doen vermoeden dat de film helemaal niet als een realistisch portret van een folkzanger bedoeld is. Er zijn beelden die zichzelf herhalen (twee keer dezelfde blik van dezelfde man in de metro), de slotscène is identiek aan de beginscène en als Llewyn “au revoir” mompelt, lijkt hij zelf te beseffen dat hij in een loop zit.

In een hartverscheurende scène speelt hij een lied voor zijn vader en even lijkt het alsof de oude man echt door zijn muziek geraakt is. Pas in de volgende scène, als Llewyn op de gang een verpleger aanspreekt (“Mijn vader moet…eh…schoongemaakt worden”), begrijp je met terugwerkende kracht dat die zucht van zijn vader niet van ontroering was. Tenslotte is er het moment waarop hij de naam hoort van de rode kat, die op eigen kracht naar huis is teruggekeerd: Ulysses. Krijgen Llewyns zwerftochten daarmee toch nog een zekere mythologische glans? Misschien, maar er is ook een andere verklaring denkbaar, meer in lijn met Schlegels ironie van de ironie: de kat, die wel thuiskomt, passeert Llewyn en promoveert tot de held van het verhaal. Achteraf vond ik die verklaring wel passen bij één van de mooiste shots in de film: de weerspiegeling van de kat in het raam tijdens een metrorit. Omdat je Llewyns eigen hoofd niet ziet, lijkt het in de reflectie alsof de kop van de kat op zíjn schouders staat.

Het is net zo moeilijk om achter deze op hol geslagen ironie nog een betekenis te vinden als om een ontsnapte kat weer binnen te krijgen. Ik kan wel beschrijven wat die ironie op mij voor effect heeft: dat de comfortabele, veilige hiërarchie van toeschouwer en hoofdpersoon ontregeld wordt, dat ik geconfronteerd word met mijn eigen leedvermaak en de lach in mijn keel sterft, als ik bedenk dat een ander net zo hard om mij zou kunnen lachen als ik om Llewyn, dat de tranen in mijn ogen springen en ik vervolgens weer onbedaarlijk moet lachen, omdat ik me door deze kolder heb laten ontroeren. En dat ik geen genoeg van deze film kan krijgen.

1 thought on “Als de kat van huis is: Inside Llewyn Davis

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

* Copy This Password *

* Type Or Paste Password Here *