Tagarchief: filosofie

Lof van de schaamte

Achilles en Patroklos

De Griekse en Romeinse beschaving waren typische schaamteculturen, schreef E.R. Dodds in 1951, het christendom zette de toon voor een schuldcultuur. In een schaamtecultuur draait het handelen om eergevoel, reputatie en het beeld dat anderen van je hebben. In een schuldcultuur gaat het om geweten, om een verinnerlijkt besef van zondigheid en om het afleggen van persoonlijke verantwoording. Het onderscheid bleef dominant tot ver in de jaren negentig, toen ik het aan de universiteit moest leren.

Dat dat onderscheid zoveel weerklank vond was niet alleen omdat het een lekker duidelijke scheidslijn trok tussen twee tradities. Achteraf gezien sloot het verhaal van schaamte en schuld ook goed aan bij de onuitgesproken Kantiaanse vooronderstellingen van veel moderne wetenschappers: het idee dat schaamtegevoelens overheersen in een meer primitieve fase van de morele ontwikkeling, als je nog geen benul van goed, kwaad en verantwoordelijkheid hebt en alleen bezorgd bent om ‘hoe anderen je zien’ (vaak genoemd voorbeeld: de held Ajax, die voor zijn strijdmakkers een pleefiguur slaat en er dan meteen maar een eind aan maakt).

Griekse slaven, bootvluchtelingen van de oudheid

Dat de oude Grieken zich niet bekommerden om het lot van slaven en wij moderne mensen wel, in elk geval sinds de negentiende eeuw, laat volgens sommige moderne moraalfilosofen mooi zien hoeveel morele vooruitgang we in de tussentijd hebben geboekt. Er is van veel kanten kritiek gekomen op dat simplistische en nogal zelfingenomen plaatje, maar de felste aanval was misschien wel in Bernard Williams’ briljante Shame and Necessity (1993), dat ik in mijn studietijd las en de afgelopen dagen weer eens heb opengeslagen.

Williams maakt gehakt van de theorie dat de Grieken geen ontwikkeld moreel besef zouden hebben gehad of dat een gevoel voor verantwoordelijkheid pas later zou zijn uitgevonden. Wat de slavernij betreft: in de ogen van de meeste Grieken was ze een keiharde economische noodzaak. Daaruit volgde dat er nou eenmaal mensen moesten zijn (andere mensen, bij voorkeur barbaren) die als slaven dienden. Volgens Williams gold het vooral als een kwestie van pech, als jij toevallig zo iemand was.

Een verhaal met twee Kanten (1)

De bekendste anekdote over Kant is dat zijn dagelijkse wandeling door Koningsbergen altijd zo precies op dezelfde tijd plaatsvond, dat zijn stadgenoten er hun klokken op gelijk konden zetten. Veel mensen zien in dat verhaal een biografisch bewijs voor het saaie beeld dat ze al hadden gevormd uit zijn teksten en ideeën: het beeld van een fantasieloze, droge geest die alleen regels kende, maar geen passies. Wie zich iets meer in hem verdiept, ziet al snel dat het tegenovergestelde het geval was. De regelmaat in zijn persoonlijke leven en de wetmatigheden waar hij in zijn boeken naar zocht waren voor hem middelen om niet ondersteboven te worden geblazen door de storm van zijn gevoelsleven, waar hij vaak over heeft geschreven.

Doet-ie het of doet-ie het niet?

“Oké. Vooruit dan maar.” Hij plaatst de dolk tegen zijn borst. “Het moet toch ooit gebeuren.” Na drie uur en tien minuten is de voorstelling in de Amsterdamse Stadsschouwburg afgelopen, tegelijk met zijn leven. Die zelfmoord is veruit de meest drastische vernieuwing in Hamlet versus Hamlet van Toneelgroep Amsterdam/Het Toneelhuis, veel meer dan de veelbesproken keuze om de hoofdrol aan een vrouw te geven.

Kenneth Branagh (1996) als Hamlet, met dolk, maar hij gebruikt hem niet

Drie uur en tien minuten is niet zo lang (om de volledige tekst van Shakespeare te spelen heb je vier tot vijf uur nodig). Zeker niet in deze levendige uitvoering met Nederlandse en Vlaamse topacteurs. Een vernuftig decor maakt van kasteel Elsinore een gevangenis en een doolhof, ondoordringbaar en transparant tegelijk. Door de glazen vloer zijn het moeras en de vuiligheid te zien, waar het kasteel in dreigt te verzinken. De komische intermezzi krijgen het hele publiek aan het lachen, zonder de noodlotssfeer ook maar een moment te verbreken. De vindingrijke vertaling van Tom Lanoye kraakt als verse sneeuw onder de voeten van de acteurs en maakt al wat oud is als nieuw. Kortom, alles bij elkaar is het sombere stuk geworden wat het óók hoort te zijn: een lofzang op het theater zelf. Eenmaal buiten kreeg ik zin om meteen kaartjes voor minstens zes willekeurige voorstellingen te kopen.

Als de kat van huis is: Inside Llewyn Davis

“Wie geen gevoel voor ironie heeft,” zei Friedrich Schlegel (1772-1829), “die zal haar ook niet herkennen als het er duimendik bovenop ligt.” De nieuwste film van Joel en Ethan Coen, Inside Llewyn Davis, is bedekt met ironie zoals New York er bedekt is met sneeuw. Alleen had ik niet meteen door hoe dik die laag was, maar misschien heb ik te weinig gevoel voor ironie. Mijn eerste indruk was van een goed gespeelde, soms realistische en bij vlagen hilarische film, die uiteindelijk toch een mistroostig gevoel achterliet. Een film over een mislukte folkzanger die van de ene tegenslag in de andere valt, maar weinig recht van klagen heeft, omdat hij het er zelf naar maakt.

Inside Llewyn Davis

Hij laat de rode kat van zijn vrienden ontsnappen en brengt de verkeerde kat terug. Hij ziet als sessiemuzikant af van de royalties om direct uitbetaald te krijgen en hoort later dat het plaatje succes heeft. Hij maakt zijn ex ongewenst zwanger, probeert bij haar nieuwe vriend geld te lenen om de abortus te kunnen betalen en hoort dan van de gynecoloog dat hij nog een gratis behandeling tegoed heeft: zo’n tweeënhalf jaar eerder heeft zijn vorige ex van een al betaalde abortus afgezien en het kind gehouden, zonder dat hij van iets wist. Later die avond drukt een trots paar hem een fotootje van hun zoon in handen. “Hij is twee geworden in april.” En zo gaat het maar door. Er wordt verwezen naar Odysseus en koning Midas, maar ik moest eerder aan Sisyphus denken, die gestraft wordt door twee meedogenloze regisseurs.

Je leren onderwerpen

Onderstaande tekst komt uit de mémoires van de Franse filosoof Didier Eribon (Retour à Reims, 2010), die zelf uit een arbeidersgezin kwam en hier vertelt over de voor hem ondoorgrondelijke normen van het lyceum, waar hij naartoe ging. Heel actueel, vooral als ik denk aan de aanpassingsproblemen van leerlingen van buitenlandse afkomst op onze school.

JE LEREN ONDERWERPEN

“Het aanleren van de schoolcultuur en alles wat ze van mij eiste was voor mij een traag en chaotisch proces. Het vergt een discipline van de geest, maar ook van het lichaam, die bepaald niet aangeboren is. Er is veel tijd voor nodig om die cultuur te verwerven, als je niet het geluk hebt gehad dat dat ongemerkt vanaf je kindertijd is gebeurd.

Voor mij was het een ware ascese: een opvoeding van mezelf, of liever gezegd een heropvoeding, waarvoor ik moest afleren wat ik was. De verhouding tot mezelf die de schoolcultuur oplegde bleek onverenigbaar met hoe het bij ons thuis toeging. En naarmate ik meer geschoold werd, ontstond er in mij, als één van de mogelijkheidsvoorwaarden, een breuk, een soort van ballingschap zelfs, die steeds sterker werd en me stukje bij beetje scheidde van de wereld waar ik uit voortkwam en waar ik nog steeds in leefde. En zoals elke ballingschap bevatte ook deze een vorm van geweld. (…)