Tagarchief: film

Een moord met miljoenen nietsvermoedende getuigen

Stel je voor: iemand pleegt een misdaad in het openbaar, maar de getuigen hebben het niet door en zien alleen een samenloop van omstandigheden. Stel je nu eens voor dat er miljoenen getuigen zijn, maar ze denken nog steeds dat het een toevallig incident is. Niemand houdt de dader verantwoordelijk. Nee, ik doel niet op bepaalde zittende regeringsleiders die nooit afgestraft worden voor hun rampzalige beleid, maar op James Bond in No Time to Die (2021). Spoiler alert, voor wie hem nog niet gezien heeft: ergens halverwege de nieuwste Bondfilm vermoordt de geheim agent zijn oude vijand Ernst Stavro Blofeld, in een streng bewaakte gevangenis. Daarbij speelt Bond het klaar om niet alleen de andere agenten, maar ook het filmpubliek in de zalen of thuis en de critici ervan te overtuigen dat het een ongelukje was.

No Time to Die': 9 of the Silliest Moments in the Bond Film That Made Absolutely No Sense

All in the game: individu en instituties in twee afleveringen van The Wire (2)

(Vervolg van deel 1)

In The Wire zagen we al dat instellingen even willekeurig en meedogenloos zijn als Griekse goden, met de vrije markt als de amorele oppergod die individuele levens controleert en ruïneert. In de tweede aflevering van het eerste seizoen komt de ongelijkheid en onrechtvaardigheid van die markt tot uitdrukking in de beroemde McNuggets-scène. In die scène fantaseren de drugspushers die we hebben leren kennen over de uitvinder van Chicken McNuggets.

Eén van de jongens denkt, in de geest van de American Dream die soms nog door hun hoofden spookt, dat die uitvinder wel schatrijk moet zijn geworden. Nee, antwoordt D’Angelo, hij is ‘just some sad-ass down at the basement of McDonald’s thinking up some shit to make money for the real players.’ Als iemand reageert met ‘that ain’t right’ antwoordt hij: ‘Fuck right. It ain’t about right, it’s about money.’

‘All in the game’: individu en instituties in twee afleveringen van The Wire (1)

Een van de allereerste shots, in de allereerste aflevering van het eerste seizoen van The Wire vertelt veel, zo niet alles over wat deze serie bijzonder maakt. We zien op de voorgrond een slachtoffer op straat liggen, maar wazig: de camera is gefocust op de rechercheur en de getuige die verderop op een betonnen trapje zitten. In deze serie gaat het niet om wie er op de voorgrond staat – of ligt. In het audiocommentaar bij deze aflevering zegt producent David Simon:

This show is really about the American city and about how we live together and it’s about how institutions have an effect on individuals. And how regardless of what you’re committed to, whether you’re a cop, a longshoreman, a drug dealer, or a politician, a judge, a lawyer, you are ultimately compromised and must contend with whatever institution you’ve committed to.’

De vuurhoorn

Aan het slot van de film No Country for Old Men (2007) zit een gepensioneerde sheriff met zijn vrouw aan de ontbijttafel. Hij vertelt dat hij gedroomd heeft over zijn vader, die op een paard voorbijreed.

…and when he rode past I seen he was carryin’ fire in a horn the way people used to do and I could see the horn from the light inside of it. About the color of the moon. And in the dream I knew that he was goin on ahead and that he was fixin’ to make a fire somewhere out there in all that dark and all that cold, and I knew that whenever I got there he would be there. Out there up ahead.

Als sheriff Bell is uitgesproken wordt het scherm zwart. Het beeld van de vuurhoorn blijft hangen, ook al krijg je het ding zelf niet te zien. Misschien is het omdat zo’n droom na twee uur achtervolging en keihard geweld vanzelf de lading van een allegorie krijgt, een embleem waar het hele verhaal in gecondenseerd is, een soort van moraal.

Afbeeldingsresultaat voor fire carrying horn"

Wit privilege: het middelpunt van het feestje

Een open brief aan Han van der Horst over Wit is ook een kleur

Beste Han,

cc foto: mjeckerMet de documentaire Wit is ook een kleur heeft Sunny Bergman weer een steen in de vijver van de Nederlandse identiteit gegooid. Het klotst nog steeds aan de oevers, bijvoorbeeld in de gesprekken van mensen die zich voor het eerst bewust lijken te worden van hun eigen witheid en van de bijbehorende voorrechten. Mij heeft de film onder meer aan het denken gezet over de witheid van mijn vriendenkring, over de keuzes die ik als vader maak en over de criteria die we op school gebruiken om leerlingen te bevorderen of een sanctie op te leggen. Het oppervlak van mijn zelfbeeld deint ook nog na, omdat ik weer eens geconfronteerd ben met het verschil tussen wat ik bewust denk en wat ik onbewust doe.

Bij sommige recensies kreeg ik de indruk dat ze zoveel mogelijk bezwaren op elkaar stapelden, om de pijnlijke lading van de film maar niet tot het volle bewustzijn te laten doordringen. Ze deden me denken aan het verhaal van Freud over een man, die er door zijn buurman van werd beschuldigd dat hij een geleende ketel had teruggebracht met een barst erin. “Toen ik de ketel terugbracht was hij nog helemaal heel,” verdedigde de man zich. “Bovendien zat die barst er al in. Trouwens, wat klets je nou? Ik heb nooit een ketel van jou geleend.”

Gelukzoekers zijn geen mensen

De Marx Brothers portretteerden zichzelf in hun films als schaamteloze gelukzoekers. In tegenstelling tot Chaplin deden ze geen moeite om de diepere menselijke waardigheid van hun marginale personages te benadrukken. Juist daarom kunnen ze ons vandaag de dag nog iets leren over de ideologie achter de toenemende vreemdelingenhaat.

Naamloos1

Aandeelhouders en verstekelingen

“Ik ben een vreemde hier,” zegt Chico tegen Groucho op een feestje. “Wat dacht je dat ik was,” antwoordt Groucho, “één van de vroege kolonisten?” Zo’n tachtig jaar geleden stelden de Marx Brothers (zelf tweede generatie allochtonen, net als Aristoteles en Spinoza) in al hun films het migratievraagstuk impliciet en vaak ook expliciet aan de orde. In Monkey Business (1931) spelen de broers vier verstekelingen, verstopt in haringvaten aan boord van een oceaanstomer. Groucho en Chico doen zich voor als aandeelhouders en als de kapitein ze niet gelooft (“Jullie lijken meer op een stel verstekelingen!”) reageert Groucho: “Vergeet niet, mijn beste man, dat de aandeelhouder van gisteren de verstekeling van vandaag is.” Ondertussen steken ze ook nog de draak met de anti-immigratiewetgeving van de jaren twintig, toen in Amerika de quota per regio ingevoerd werden. Na weer een abominabele woordgrap van Chico kijkt Groucho in de camera en zegt: “Dit is nou precies waarom de immigratie aan banden gelegd moet worden.” In de hilarische douanescène proberen de vier broers Amerika binnen te dringen met het gestolen paspoort van Maurice Chevalier.

Hoe Mozes in een vrijheidsbeeld veranderde

Eind 2014 wordt Exodus van Ridley Scott verwacht en met Gods and Kings van Ang Lee lijkt er nóg een blockbuster over Mozes in de maak te zijn. Wat zal Hollywood deze keer doen met de legendarische Rode Zee-wandelaar? Een recente boektitel claimt dat hij niets meer of minder is dan America’s Prophet. De auteur, Bruce Feiler, ziet de hand van Mozes overal: van de Founding Fathers, die in 1776 op het zegel van hun nieuwe staat lieten afbeelden hoe het Egyptische leger in zee verdronk, tot verwijzingen naar het bijbelboek Exodus in slavenliederen als Go down, Moses en in toespraken van Martin Luther King, Clinton en Obama. In Feilers ronkende retoriek heeft Mozes’ verhaal “Amerika gemaakt tot wat het is. Hij is de voorvechter van de onderdrukten; hij is de oorspronkelijke voorstander van vrijheid en recht voor iedereen.”

Ho ho, kunnen de Amerikanen zomaar hun vlag in een bijbelse profeet prikken, zoals ze dat in de maanbodem hebben gedaan? En wat zou Mozes er zelf van hebben gevonden, als hij een paar van de Exodus-films uit de twintigste eeuw zou gaan zien (wat hij natuurlijk niet zou mogen, vanwege zijn eigen strenge beeldverbod)? Tien tegen één dat hij zijn stenen tafelen nóg een keer kapot zou smijten. Tussen de Mozes van de bijbel en de Mozes van Hollywood gaapt nou eenmaal een kloof die zo wijd is, dat de Joden er naast elkaar doorheen zouden kunnen wandelen.

Als de kat van huis is: Inside Llewyn Davis

“Wie geen gevoel voor ironie heeft,” zei Friedrich Schlegel (1772-1829), “die zal haar ook niet herkennen als het er duimendik bovenop ligt.” De nieuwste film van Joel en Ethan Coen, Inside Llewyn Davis, is bedekt met ironie zoals New York er bedekt is met sneeuw. Alleen had ik niet meteen door hoe dik die laag was, maar misschien heb ik te weinig gevoel voor ironie. Mijn eerste indruk was van een goed gespeelde, soms realistische en bij vlagen hilarische film, die uiteindelijk toch een mistroostig gevoel achterliet. Een film over een mislukte folkzanger die van de ene tegenslag in de andere valt, maar weinig recht van klagen heeft, omdat hij het er zelf naar maakt.

Inside Llewyn Davis

Hij laat de rode kat van zijn vrienden ontsnappen en brengt de verkeerde kat terug. Hij ziet als sessiemuzikant af van de royalties om direct uitbetaald te krijgen en hoort later dat het plaatje succes heeft. Hij maakt zijn ex ongewenst zwanger, probeert bij haar nieuwe vriend geld te lenen om de abortus te kunnen betalen en hoort dan van de gynecoloog dat hij nog een gratis behandeling tegoed heeft: zo’n tweeënhalf jaar eerder heeft zijn vorige ex van een al betaalde abortus afgezien en het kind gehouden, zonder dat hij van iets wist. Later die avond drukt een trots paar hem een fotootje van hun zoon in handen. “Hij is twee geworden in april.” En zo gaat het maar door. Er wordt verwezen naar Odysseus en koning Midas, maar ik moest eerder aan Sisyphus denken, die gestraft wordt door twee meedogenloze regisseurs.